Schaffgotschow
Zo
beantwoordden we uitvoerig elke aanklacht, ook als de tekst het niet
verdiende. Zo werd Hans Ulrich in punt 13 aangeklaagd, dat hij een
deel van Silezië aan de Poolse kroon had willen doen toekomen. Hans
Ulrich stelde nu in zijn verdediging vast, dat hem zoiets niet
bevolen was, en dat er niemand kon bestaan, die dit met waarheid kon
bevestigen. Ook weerlegde de aanklacht zichzelf, omdat hij helemaal
niet de man was, die een deel van het land aan de Poolse kroon had
kunnen afgeven. En hij voegde daar nog aan toe: diegene die deze
onwaarheid had aangebracht, zou zeker de Poolse kroon niet kennen.
Tenslotte
werd in aanklacht 29 de stationering van een regiment in Troppau als
verraad aan de keizer aangemerkt. Hans Ulrich kon echter bewijzen,
dat de stationering op bevel van de toenmalige generaal - luitenant
Gallas was, die later door de keizer tot opperbevelhebber van het
leger werd benoemd, en al lang voor de Pilsener bijeenkomst had
plaats gevonden. Ook deze beschuldiging was helemaal uit de lucht
gegrepen en in volledige onwetendheid van de militaire procedures
geformuleerd. Hieraan herkende men echter, wie achter deze
kwaadaardige beschuldigingen bij de krijgsraad kon zitten.
Al onze
pogingen waren vergeefs. De krijgsraad veroordeelde Hans Ulrich begin
april 1634 tot het eerst afhakken van een hand, gevolgd door het
afhakken van zijn hoofd. De raadsheren toegevoegd aan de krijgsraad
vonden de ter doodveroordeling in alle vormen rechtsgeldig, drongen
er echter bij de keizer op aan, om door middel van martelingen Hans
Ulrich verdere misdaden te laten bekennen, zodat de straf
gerechtvaardigd was. Deze zin werd ondertekend door de beiden
presidenten Slavata en von Strahlendorf, alsmede de drie keizerlijke
raadsheren Hillebrand, Pucher en Prickelmeyer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten