Obok kościoła stał całkowicie nowy krzyż pokutny i Ania powiedziała, że młoda kobieta, został pobity na śmierć przez zazdrosnego męża. Musiał postawiać ten krzyż pokutny przez wykonywania kary śmierci. Kiedy odpowiedziała historię młodej kobiety, miała łzy w oczy. Bo ja nadal trzymała jej rękę, wziąłem ją bardzo mocno w ramię, i z moim chusteczką delikatnie otarł łzy z jej twarzy. Najpierw była wdzięczny, potem szczęśliwy uśmiech od była moja nagroda. Położyła głowę na moim ramieniu i tak staliśmy chwile bez ruchu przed krzyż. Do niedawna wesoły wichrze, zamieniła się w przemyślany kobieta. Podobała mnie, jak ona mogła mieć tak wiele sympatii dla jej nieznanej osoba. Kiedy głaskałem jej włosy, podniosła głowę i powiedziała; "Chodźmy do domu." Ona już nie mówiła o ja albo ty, ona mówiła o my, i to dawało mnie bardzo szczęśliwy uczucie.
We hadden de hele stad doorkruist, en verlieten haar door
de stadspoort. Net als in Zittau, stond ook hier voor de stad een kleine kerk,
eigenlijk meer een kleine kapel met een klein kerkhof. Hier werden diegenen
begraven, die niet binnen de stadsmuren begraven mochten worden. Maar ik zag,
dat, dat al lang niet meer gebeurd was, want er waren slechts oude en vervallen
graven. Toen ik Ania er naar vroeg, antwoordde ze me, dat de pastoor in de stad
nu alle doden, ongeacht wie, en waarom ze gestorven waren, op het gezamelijke
kerkhof in de stad liet begraven, en voor hen ook een stervenspreek hield. De
paus in Rome had dat weliswaar verboden, maar de pastoor vindt, dat wij mensen,
als overledenen voor God allemaal gelijk zijn, dus waarom dan niet ook al op
aarde?
Naast de kerk stond een helemaal nieuw zondekruis en Ania
vertelde, dat een jonge vrouw door een jaloerse man dood geslagen was. Hij
moest voor het uitvoeren van zijn doodsvonnis nog dit zondekruis oprichten.
Toen ze het hele verhaal van de jonge vrouw vertelde, kwamen haar de tranen in
de ogen. Omdat ik nog steeds haar hand
vast had, nam ik haar heel stevig in de arm, en wiste met mijn zakdoek
voorzichtig de tranen van haar gezicht. Een eerst dankbaar, dan een gelukkig
lachen van haar was mijn loon. Ze legde haar hoofd op mijn schouder en zo
stonden we een tijdje zonder ons te bewegen voor het kruis. De tot voor
kort vrolijke wervelwind, veranderde in
een nadenkend wezen. Mij beviel het, dat ze zoveel medeleven met een voor haar
onbekend iemand kon hebben. Toen ik met mijn handen over haar haar streek, tilde
ze haar hoofd op en zei; ‘ Laten we naar huis gaan.’ Ze sprak niet meer over
haar of over mij, ze sprak over ons, en dat maakte me zeer gelukkig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten