zondag 25 oktober 2015

Konstatin Wegerer 2



Ik moet ongeveer rond het jaar 1590 geboren zijn. Precies weet ik dat niet, want ik heb mijn ouders daar nooit naar gevraagd. Het was voor mij niet belangrijk, en het heeft zelden ooit iemand geïnteresseerd, hoe oud ik was. Mijn jeugd bracht ik door in een grote riddertoren aan de Bober. Mijn vader was een ruiterknecht bij de Heer von Nimptsch, die eigenaar was van de toren, het hele dorp aan de Bober en het omliggende Heerschap samen met enkele andere dorpen. Van mijn vader kan ik me weinig herinneren, want hij kwam bij een gevecht om het leven, toen ik nog heel klein was.

Ook mijn grootvader leefde in de riddertoren aan de Bober. Hij had ook als ruiterknecht bij de familie von Nimptsch gediend en verzorgde nu als oude man nog de paarden. Moeder was na vaders dood als maagd in het dorp getrokken. Ze mocht daar echter geen kind meebrengen. Zo liet ze mij bij grootvader in de toren achter. Ik was daar heel gelukkig over, want hij kon heel mooi sprookjes en verhalen vertellen.

Als het avond werd, klauterde ik in onze kamer op zijn schoot. In het begin vroeg ik hem steeds om een nieuw sprookje. Later toen ik groter werd, luisterde ik liever naar de verhalen, die hij zelf meegemaakt had, of die hem verteld waren. Hij moest ze telkens opnieuw vertellen, en dat deed hij steeds weer met veel plezier. Hij gebruikte daarbij telkens weer dezelfde woorden en uitdrukkingen en zelfs dezelfde zinnen, zodat ik al gauw de verhalen van buiten kende.

Maar zelfs toen, wilde ik dezelfde verhalen steeds weer opnieuw horen. Als grootvader midden in een zin een pauze hield, kon ik de volgende woorden steeds zeggen. Zo leerde ik in de loop van de tijd veel van grootvaders verhalen kennen. Dat heeft me later eens goed geholpen, toen ik meerdere weken gevangen gehouden werd in een donkere kerker met miserabel eten, en op mijn bevrijding moest wachten. Ik doodde toen de tijd, door steeds weer grootvaders verhalen hardop te vertellen. Hierdoor verveelde ik me niet, en bleef bij mijn verstand.

Urodziłem około roku 1590. Ja po prostu nie wiem dokładnie, bo mam nigdy nie zapytałem moi rodzice. To nie było dla mnie ważne, i to rzadko ktoś zainteresowało, ile mam lat. Moje dzieciństwo spędziłem w wielkiej wieży rycerskiej na Bobru. Mój ojciec był sługą jeźdźca dla Pana von Nimptsch, który posiadał wieżę, całą wieś na Bobru i okolicznych ziemna wraz z kilkoma innymi wioskami. Od mojego ojca, nie pamiętam wiele, on zginał w jakiś walka, gdy byłem bardzo młody.

Mój dziadek też mieszkał w wieży rycerskiej na Bobru. Również pracował jako sługa jeźdźca dla rodziny von Nimptsch i teraz jako starzec dbał nadal o koni. Matka po śmierci ojca poszła do wsi i pracowała tak jaja dziewica. Ale tam nie mogła zabrać dziecko. W ten sposób zostałem u dziadka w wieży. Byłem bardzo szczęśliwy , bo on umiał powiedzieć dość pięknych bajek i opowieści.

Gdy nadszedł wieczór, ja podszedłem w naszego pokoju na jego kolanach. Na początku zawsze poprosił go, aby utworzyć nową bajkę. Później, kiedy dorastałem, wolałbym słuchać opowieści, który on sam był świadkiem lub który on zostały opowiedziane. Zawsze musiałem im powiedzieć opowieści jeszcze raz, znowu i znowu i zrobił to z wielką przyjemnością. Używał w kółko te same słowa, wyrażenie, a nawet te same zdanie, więc szybko znał historię na pamięć.

Ale nawet wtedy, chciałem usłyszeć te same historie w kółko. Kiedy dziadek trzymał pauzę w zdaniu, mogłem zawsze uzupełniać następny  słowy. Tak poznałem w czasie wiele opowieści dziadkowi. To pomogło mi później kiedyś bardzo, kiedy zostałem zatrzymany na kilka tygodni w ciemnym lochu z nędznej żywności, i musiałem czekać na moje wyzwolenie. Zabiłem czas aby opowiadać historie od moje dziadek na głośno. Przez to nie nudziłem się i nie wariowałem.


Geen opmerkingen: