Tak siedziałem długo w teraz całkowicie ciemnym kościele i myślałem o dzisiejszych wydarzeniach. Zabiłem kilka osób, które nie znalem z kuszy. To ważyło jak duże obciążenie na mnie. Zacząłem znowu modlić i modliłem się o przebaczenie, za moje zachowanie miałem po prostu dziecinne motyw; "Ale oni zaczęli." Myślałem, co będzie, jeśli wóz faktyczny zaczynało palić. Wiele furmani ich slugi prawdopodobnie spalili w ich wozów. A co by się stało, kiedy my nie mieliśmy zbrojną ochronę? Obrzydliwy uczuciem przyszedł do mnie, złość na tej ludzie, którzy rabują, grabią i mordują innych ludzi i przynoszą nieszczęście. Co sprowadza ich do tego? Czy oni nie mogą myśleć? To ostatnie pytanie mogę odpowiedzieć jasno na nie, ale to, co prowadzi człowieka do takich zbrodni? Tam musi być coś w tymi ludźmi, i dlaczego jest to nie w mnie? I ciężko myślałem na pewno godzinę, w tym małym kościele w Jędrzychowice, i dlatego, że nie znalazlem odpowied, znowu się modlił; "Boże, dziękuję Ci, że nie jestem bandytą!" Wtedy doszło do mnie, że mój przyjaciel Sebastian z klasztoru w Zittau raz opowiedział historię, w której w Jerozolimie jakiś faryzeusz mówił także taki zdanie do Bogu. Mój przyjaciel wyjaśnił mi to, dlaczego to jest haniebne, tak myśleć. Jego rozumowanie nie przyszedłem mnie do głowy. Czy ja przed chwile zrobiłem sobie do wstydu?
Hans en Jörg
verzorgden onze paarden, ik wou de eetzaal binnen gaan, maar er kwam
me daar teveel lawaai vandaan. Blijkbaar hadden de ruiters uit
Friedland ruzie met de voerknechten. Ik liep daarom het dorp in. Aan
de weg stond een kleine kerk, de deur was opengebroken geweest en nu
met enkele planken weer gerepareerd. Ik ging naar binnen. Ook hier
zag men sporen van verwoestingen. Het altaar uit zwaar graniet was
omgeduwd, de schilderijen aan de wanden gescheurd, sommige van de
muur gereten. Iemand was al begonnen, de banken voor de gelovigen
weer rechtop te zetten, overal lag puin. Zo ging ik op een gebarsten
bank zitten, knielde , en vouwde mijn handen samen voor een gebed.
Dan herinnerde ik me, dat ik pas drie dagen geleden in Hirschberg met
Ania ook in een kerk was. Is het mogelijk dat het pas drie dagen
geleden was? Ik sloot mijn ogen, en zag in gedachten, hoe toen Ania
naast mij in de kerk bad. Ik bedankte God voor zijn hulp vandaag en
bad tot hem om bescherming voor Ania. Toen ik daar zo zat, met mijn
ogen gesloten, kwam ook een ander beeld voor me: het arme grauwe
meisje uit de herberg, dat verleden nacht nog bij mij geslapen had.
Waar kon ze zijn? En ik bad ook voor haar om bescherming van God, zij
had het waarschijnlijk het meeste nodig.
Zo zat ik langere tijd in de nu helemaal donkere kerk en dacht aan de gebeurtenissen van vandaag. Ik had meerdere mensen, die ik helemaal niet kende, met de kruisboog gedood. Dat woog als een zware last op mij. Ik begon weer te bidden en bad om vergeving, vond voor mijn gedrag alleen een kinderachtige zin; ‘ Zij zijn toch begonnen.’ Ik dacht eraan wat er gebeurd zou zijn, als de wagen in brand gestoken zou zijn. Veel van de voerknechten zouden waarschijnlijk in hun schuilplaats verbrand zijn. En wat zou er wel gebeurd zijn, als we geen bewapende bescherming gehad hadden? In mij kwam een weerzinwekkend gevoel op, een kwaadheid op die mensen, die roven, plunderen en moorden en andere mensen in het ongeluk storten. Wat brengt hen daartoe? Kunnen ze dan niet denken? Deze laatste vraag kon ik met een duidelijk nee beantwoorden, maar wat drijft een mens tot deze misdaden? Er moet toch iets in deze mensen zijn, en waarom is het dan niet bij mij? Ik peinsde zeker een heel uur, daar in dat kleine kerkje in Heinersdorf, en omdat ik geen antwoord vond, bad ik nog een keer; ‘God ik dank u, dat ik geen rover ben!’ Toen kwam in me op, dat mijn vriend Sebastian uit het klooster in Zittau ooit een verhaal vertelde, waarin een Farizeeër in Jeruzalem ook zo’n zin tot God sprak. Mijn vriend heeft me toen uitgelegd , waarom het schandelijk is, zo te redeneren. Zijn redenering wou me niet te binnen schieten. Had ik me zojuist tot schande gemaakt?
Zo zat ik langere tijd in de nu helemaal donkere kerk en dacht aan de gebeurtenissen van vandaag. Ik had meerdere mensen, die ik helemaal niet kende, met de kruisboog gedood. Dat woog als een zware last op mij. Ik begon weer te bidden en bad om vergeving, vond voor mijn gedrag alleen een kinderachtige zin; ‘ Zij zijn toch begonnen.’ Ik dacht eraan wat er gebeurd zou zijn, als de wagen in brand gestoken zou zijn. Veel van de voerknechten zouden waarschijnlijk in hun schuilplaats verbrand zijn. En wat zou er wel gebeurd zijn, als we geen bewapende bescherming gehad hadden? In mij kwam een weerzinwekkend gevoel op, een kwaadheid op die mensen, die roven, plunderen en moorden en andere mensen in het ongeluk storten. Wat brengt hen daartoe? Kunnen ze dan niet denken? Deze laatste vraag kon ik met een duidelijk nee beantwoorden, maar wat drijft een mens tot deze misdaden? Er moet toch iets in deze mensen zijn, en waarom is het dan niet bij mij? Ik peinsde zeker een heel uur, daar in dat kleine kerkje in Heinersdorf, en omdat ik geen antwoord vond, bad ik nog een keer; ‘God ik dank u, dat ik geen rover ben!’ Toen kwam in me op, dat mijn vriend Sebastian uit het klooster in Zittau ooit een verhaal vertelde, waarin een Farizeeër in Jeruzalem ook zo’n zin tot God sprak. Mijn vriend heeft me toen uitgelegd , waarom het schandelijk is, zo te redeneren. Zijn redenering wou me niet te binnen schieten. Had ik me zojuist tot schande gemaakt?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten