zaterdag 4 april 2020

WegererScholz 81

Hrab Nicolaus Ludwig von Zinzendorf

Była mglista październikowa pogoda. Generał Daun wykorzystał to i zaatakował nas. Rozdzielił swoje oddziały i postawił go w nocy, abyśmy byli otoczeni i nie kogo mógł nas nas pomagać. Zaskakująco zaatakował nas w nocy, więc nie przygotowaliśmy jeszcze rozkazu bitwy. Podczas wielkiego bałaganu z nie przejrzyste walkami ulicznymi w Hochkirch i pod ostrzałem suwerenny austriackiej artylerii ponieśliśmy wielkie straty. Król nakazał zatem uporządkowane wycofanie się, aby uratować swoje wojska. Zostałem jednak z jedną kompanią w Hochkirch, aby utrzymać wroga tak długo, jak to możliwe. Za to okopaliśmy się na ulicy. Wściekły strzelenie kartaczu zmusił nas do szukania osłony za ścianą. Nagle poczułem uderzenie w nogę, a krew spłynęła z moich zepsutych spodni. Upadłem i prawdopodobnie straciłem przytomność.

Kiedy obudziłem się, leżałem w kościele. Moja noga była zabandażowane, ale bardzo bolała. Kobieta podeszła do mnie w nieznanym stroju. Dała mi coś do picia i to przywróciło mi do życzę. Kiedy kobieta znów była u mnie, zapytałem ją o jej osobliwe ubranie. Powiedziała mi, że należy do kościoła Braci Morawscy, który został założony kilka lat temu w dzielnicy Löbau przez hrabiego Zinzendorfa. Słyszeli w Herrnhut od bitwa i od razu ruszyli na pomoc rannym. Byli Pietystami. Kobieta chciała wyjaśnić to dalej, ale inny ranny mężczyzna wołał ją, a ona biegła do nim.

Po około dwóch tygodniach moja noga została uzdrowiona do tego stopnia, że ​​mogłem się potknąć, ale za pomocą kuli. Teraz chciałem opuścić Saksonię, z powrotem do domu, do Śląsk. To nie było tak łatwe, jak sobie wyobrażałem na początku. Nie miałem pieniędzy i byłem zależny od łaskawej pomocy bliźnich. Ponadto byłem wrogim żołnierzem w Saksonii. Każdy mógł to zobaczyć z mojego munduru. Kiedy zapytałem u wozów na ulicy, czy chcą mnie zabrać, zwykle słyszałem tylko ostre, negatywne słowa: „Idź do twój król i najpierw zdobić tam trochę pieniędzy. Potem możesz z nami jechać.


Het was mistig oktoberweer. Dat benutte generaal Daun en viel ons aan. Hij had zijn troepen verdeeld, en ’s nachts in positie gebracht, zodat we omsingeld waren, en ons geen hulp kon bereiken. Hij viel, voor ons verrassend, nog in de nacht aan, zodat we nog geen slagorde hadden opgesteld. Tijdens de grote warboel met onoverzichtelijke straatgevechten in Hochkirch en onder het vuur van de oppermachtige Oostenrijkse artillerie leden we grote verliezen. De koning beviel daarom tot een geordende terugtrekking, om zijn troepen te redden. Ik bleef echter met één compagnie in Hochkirch achter, om de vijand zo lang mogelijk op te houden. We hadden ons daarvoor in een straatje verschanst. Een woedend kartetsvuur dwong ons, achter een muur dekking te zoeken. Plotseling voelde ik een slag tegen mijn been, en bloed stroomde uit mijn kapot gereten broek. Ik zakte in elkaar, en verloor waarschijnlijk het bewustzijn.

Toen ik weer bij kwam, lag ik in een kerkje. Mijn been was verbonden, maar deed veel pijn. Er kwam een vrouw in een mij onbekende klederdracht op me af gelopen. Ze gaf me iets te drinken en daarmee kwamen mijn levensgeesten weer bij me terug. Toen de vrouw weer een keer bij me was, vroeg ik haar naar haar eigenaardige kleding. Ze vertelde me dat ze bij de Herrnhuter broedergemeente hoorde, die enkele jaren geleden in de buurt van Löbau door graaf Zinzendorf was opgericht. Ze hadden in Herrnhut over de slag gehoord, en waren meteen op weg gegaan, om de gewonden te helpen. Ze waren Piëtisten. De vrouw wilde het nog verder uitleggen, maar een andere gewonde riep haar, en ze snelde weg.


Na ongeveer twee weken was mijn been zo ver genezen, dat ik alleen, maar met een kruk weer kon strompelen. Nu wilde ik weg uit Saksen, weer terug naar huis, naar Silezië. Dat was niet zo makkelijk, als dat ik me dat in het begin had voorgesteld. Ik had geen geld en was op de genadige hulp van medemensen aangewezen. Daar kwam nog eens bij, dat ik in Saksen een vijandige soldaat was. Iedereen kon dat aan mijn uniform zien. Als ik bij een wagen op straat vroeg, of ze me mee wilden nemen, hoorde ik meestal slechts harde, afwijzende woorden: ‘Ga toch naar je koning en haal daar eerst geld. Dan kun je meerijden.’

Geen opmerkingen: