Familie Mueller-Exner
In een
klein dorp als Blumendorf waren lang niet alle beroepen
vertegenwoordigd. Maar voldoende om een dorp als dit, draaiende te
houden. Ik beschrijf hier hoe de mensen in het begin van de vorige
eeuw hun brood verdienden. En dat was zeker niet gemakkelijk in een
gebied waar het toentertijd vanaf begin november tot diep in april
echt winter kon zijn.
Wat
is er dan voor een mens het belangrijkste? Juist dat hij te eten
heeft, en minstens zo belangrijk dat hij zijn huis warm kan houden.
Natuurlijk had ieder zo zijn eigen groentetuin maar met dat alleen
red je het natuurlijk ook niet.
Allereerst
was er voor het dagelijkse brood de bakker; Alfred Gotsche, maar over hem heb ik al in een eerder bericht geschreven.
De buurman van Gotsche was de groentehandelaar Fritz Stannek. Blijkbaar kon
de burger toch niet alles zelf kweken en kon dan bij Stannek terecht.
Aan
de andere kant van de weg lag een winkel in “Kolonialwaren”. De
naam zegt het al men verkocht spullen uit de exotische windstreken.
Daar zullen ongetwijfeld ook eetbare dingen bij zijn geweest. Maar
ook voor bijvoorbeeld serviesgoed kon je daar terecht.
In
dezelfde buurt lag ook de levensmiddelenwinkel van Daniel. Snoepgoed
hoort daar ook bij. “Nissel” was een lekkernij, het was een soort
bonbon waar de kinderen dol op waren. Daniel was tevens ook boer.
Tegenover
de school woonde slager Gringmuth, die ging vaak met de boeren mee
naar de veemarkt om slachtvee in te kopen. Hij had een speciale
kelder waar je ijs, om het vlees goed te houden, tot diep in de zomer
kon bewaren. Het ijs hiervoor werd in de winter uit visvijvers
gezaagd. Zeer tot verdriet van de jeugd die dan niet meer kon schaatsen.
Om te koken heb je
pannen en potten nodig, er woonde een handelaar die daar in deed hij
heette Friedrich Vogel.
Maar
veruit de grootste beroepsgroep waren de tuinders en de boeren.
Herenboeren of kleine boeren het maakt niet veel uit. Hoewel deze
laatste groep (vaak voormalige lijfeigenen) meestal nog een ander
baantje erbij had. Wat moest je ook als er in de winter een maand of
vijf sneeuw lag. Vaak waren deze boeren dan ook bosarbeider, of
maakten ze in de winter hooirieken of hooiharken. Die laatste waren
bijna wel twee meter breed. Een minder alledaags nevenberoep in de
herfst was “Zapfenpflücker”, oftewel kegel- of
dennenappelplukker. Het zaad werd gebruikt om plantgoed te kweken
voor in de bosbouw. Op die kwekerij werkten dan weer vaak de
echtgenotes bij het verspenen van de plantjes of het aanplanten van
bos. Voorwaar een zwaar beroep; boer, ook voor de echtgenotes die het
vee moesten melken, en meewerken op het land en bijv. met zware
gietijzeren kannen water uit de beek moesten scheppen om het land te
kunnen bewateren. Het vee moest eerst naar de weiden gedreven worden.
Vaak over de Viebig oftewel veeweg, naar de Hutch, ooit de
gemeenschappelijke weiden van Blumendorf op de Steinberg. Vlakbij lag
ook de Schafschwemme (bij de oude brug). Daar damde men als het nodig was de beek af,
zodat de schapen gewassen konden worden, vlak voor het scheren. Het
land werd soms bewerkt met het paard, maar meestal waren het ossen
die het zware werk moesten doen. Een arme boer spande zelfs de koeien
voor de wagen. Landbouw op grote hoogte is veel moeilijker dan in het
warmere, vlakke laagland. Behalve grasland verbouwde men vooral
rogge, aardappelen, gerst, koren, haver, voederbieten en klaver voor
het vee. Meestal nog een rij klaprozen voor het maanzaad. Dat werd
vooral gebruikt in gebak. Fruitbomen en de groentetuin waren vlak bij
de boerderij. Alles was met een hekwerk afgezet, want reeën en wilde
zwijnen kwamen vooral in de herfst en winter uit het bergbos op zoek
naar voedsel. En zoals bij een grote groep betaamt was er ok een
boerenleider in het dorp, vele jaren lang was dat Richard Enge. Veel
mensen hielden ook bijen, dat was niet voor de hobby, het hoorde er
gewoon bij om in je levensbehoefte te voorzien. Zelfs leraar Jaster
hield bijen. Een buurman werd wel eens door die bijen gestoken, als
schadevergoeding moest Jaster hem elk jaar een pot honing geven.
Het
huis verwarmen deed bijna iedereen met hout. Als je zelf geen bos
had, kocht je het waarschijnlijk bij de boswachter Fritz Dyballa.
Horst Friedrich vertelde dat hij als kleine jongen vaker met zijn
vader op een manshoge slee volgeladen met brandhout van Gotthardsberg
naar Blumendorf gleed. Remmen en sturen kon je beetje door je voeten
in de sneeuw te planten. Om vaart te verminderen bond met een stam
aan een ketting achter aan de slee. Je kon je huis ook met steenkool
of briketten verwarmen. Je kon het kopen bij boer Oscar Tietze en bij
het filiaal van de Raiffeisenbank. Die werd
gerund door Herman Zölfel en zijn zoon Paul. De Raiffeisenbank was
een boerencoöperatie, je kon er ook o.a. zaad- en pootgoed of
kunstmest kopen.
Wat
heeft een mens zoal nog meer nodig. Kleren natuurlijk. Daarvoor kon
je terecht bij Emil Kittelman. Hij was de kleermaker van het dorp.
Kleren maken de man. Maar ook Walter Richter was een kleermaker. Bij
nieuwe kleren horen ook nieuwe schoenen. Die enkele keer dat je
nieuwe kleren koopt steek je, je uiteraard helemaal in het nieuw.
Daarvoor kon je naar Steinhäuser daar woonde de schoenmaker Oscar
Merdon. Hij was niet de enige schoenmaker, er waren er nog twee in
het dorp. In de jaren twintig was Bruno Müller de kapper. Een salon
had hij niet, hij kwam gewoon aan huis. Maar de mensen van Blumendorf
gingen ook in Kunzendorf naar de kapper, terwijl die van
Gotthardsberg naar Ludwigsdorf gingen. In het kleine huis dat bij de
Molen hoorde, met de romantische naam “Annaburg” woonde bij
bakker Gotsche ooit een jonge vrijgezelle kapper in. Maar hoe hij
heette is niet meer bekend.
De
boeren vormden het belangrijkste deel van de beroepsbevolking, maar
zij hadden natuurlijk ook hulp nodig om hun bedrijf draaiende te
houden. Wat te denken van een smid, Friedrich Böhm was een hele
goede. Paarden beslaan is slechts een deel van het werk in een
smederij. Friedrich werkte vaak samen met Fritz Rehnert bij het maken
van allerhande voorwerpen zoals aanhangwagens. Deze Rehnert had
gouden handjes; hij maakte en bedacht allerlei machines, maar hij
maakte ook bijv. arrensleden en schaatsen. Voor alles waar een motor
op zat kon je terecht bij Alfred Nocke. Zo bouwde hij voor Willi
Knoblauch een motormaaimachine. Alfred Nocke had zelfs een echte
showroom. Daar kon men zich vergapen aan de nieuwste DKW
motorfietsen. Nocke was trouwens de enige in het dorp die een auto
bezat. Een benzinepomp was het dorp niet rijk, gelukkig was er in
Kunzendorf wel één.
Een
veearts was er niet in het dorp maar als er een probleem was met de
geboorte van een kalf deed men een beroep op boer Heinrich Exner.
Deze had veel ervaring met moeilijke geboortes bij kalveren en kon in
veel gevallen de geboorte tot een goed einde brengen.
Was
er op het eind van een jaar zwoegen en ploeteren nog geld over, dan
kon je het kwijt bij de eerder genoemde Zölfels die de Raiffeisen
Kreissparkasse in Blumendorf vertegenwoordigde. De kluis stond
naar verteld wordt onder de trap.
Waar
veel bos is, is ook veel hout. Dus houtzagerijen aangedreven op
waterkracht waren er ook o.a. bij het huis van Mathilde Kittelman.
Logisch dus dat er ook een timmerman was; Paul Stein. Adolf Müller
was een metselaar en Herman Kürzer steenbreker en tot slot Paul
Hentschel was schilder. Al met al genoeg expertise om een heel huis
te kunnen bouwen. Aan de weg van Gotthardsberg naar Antoniwald stond
een zog. “steenschuur”. In deze schuur konden de verse ca. 30 cm
lange lemen bakstenen langzaam drogen
Codzienna praca 1
Rzeznik Gringmuth i gospodarz Frischling, na woz stoi cielak
W małym mieście jak
Kwieciszowice nie wszystkie zawody były reprezentowane. Ale
wystarczyło aby wytrzymać wsi jak nasze. Opiszę tutaj jak ludzie
na początku ubiegłego wieku zarabiali na chleb. I że nie było to
łatwe w miejscu, gdzie może być w tym czasie, od początku
listopada do końca kwietnia prawdziwej zimy.
Co jest ważne
dla człowieka? Trzeba przyznać, że to jest jedzenia, i tak samo
ważne, że może podgrzewacz swój dom. Oczywiście, każdy z nich
miał swój własny ogród warzywny, ale tylko to nie
wystarczyło.
Po pierwsze, było na codziennie chleb piekarz
Alfred Gotsche. Ale już napisałem o nim w wcześniejszym poście
.
Sąsiad Gotsche był warzywniaku Fritz Stannek.
Prawdopodobne ludzie w wsi nie mogli hodować wszystko w ogródko. I
za to mogli iść do Stannek.
Po drugiej stronie ulica było
sklep w "Kolonialwaren". Nazwa mówi sprzedawane rzeczy z
egzotycznych zakątków świata . Tam z pewnością również były
rzeczy jadalne. Na serwis także do potraw można tam pojechać.
W
tej samej okolicy był również sklep spożywczy Daniela. Słodycze
też jeden z nich. "Nissel" było super, to był rodzaj
cukierków, że dzieciom się podobało. Daniel był również także
rolnik .
Naprzeciwko szkoły mieszkał rzeźnik Gringmuth,
który często chodził razem z chłopy do targ aby kupić bydła. On
miał specjalną piwnicę, gdzie można zachować lód żeby
konserwować mięso. Lód została wycięta ze stawów rybny w zimie.
To byli wielki rozczarowaniu dla młodzieży, którzy przez to nie
mogli dalej jechać na łyżwach.
Na gotowanie sa garnki i
patelni potrzebne, w wsi mieszkał handlarz w garnki, który nazywał
Friedrich Vogel.
Jednak zdecydowanie największą grupą
zawodową byli ogrodnicy i rolnicy. Wielki rolnicy lub drobnych
rolników, to nie ma większego znaczenia. Chociaż ta ostatnia grupa
(często byli poddani) zwykle miał jeszcze innej pracy. Co miałeś
robić jak w zimie leżał pięć miesiące śnieg. Często te
rolnicy byli wtedy również pracowników dla leśnicy. Często one w
zimy robili rożnych typów grabie do siana. Czasami były prawie dwa
metry szerokości . Mniej powszechne praca w jesienią był
"Zapfenpflücker" lub zbierać stożek sosna lub świerk.
Nasiona wykorzystane na hodowanie sadzonki do uprawy w lesie.
Następnie pracował ponownie często żony rolnika podczas
przesadzania roślin na szkółka lub sadzenia lasu. Naprawdę trudny
zawód, rolnik, i na pewno dla ich żon, które musieli udoić bydło,
i pracować na polu, np. z ciężkich żelaznych dzbanki zbierać
wody z potoku do odlewanie pole. Najpierw bydło musiało napędzany
do pastwisko. Często przez Viebig (droga bydła) do Hutch, to
kiedyś wspólnym wypas Kwieciszowic na Steinberg. Blisko był
Schafschwemme (kolo stary most). Tam można budować tamę w
strumienia kiedy była potrzebna myc owce przed goleniem. Czasami
pracowali z koniem na pole, ale głównie to woły robili ta ciężkich
praca. Biedny rolnik nawet wykorzystać krowy do tego praca.
Rolnictwo na dużej wysokości jest o wiele trudniejsze niż w
cieplejszych, płaskich nizinach. Oprócz siano głównie uprawiane
żyto, ziemniaki, jęczmień, kukurydza, owies, koniczyna i pasza dla
zwierząt gospodarskich. Za zwyczaj był jeden rząd maków. Mak był
używany głównie w ciasta. Drzew owocowych i ogród warzywny był w
pobliżu gospodarstwa. Wszystko było ogrodzone, ponieważ jelenie,
sarnę i dziki głównie w jesienią i zimą poszli z górskim lesie
poszukać pożywienia. I jak należy na duże grupy było liderem
chłop we wsi, przez wiele lat to było Richard Enge. Wiele osób
mieli również pszczoły, to nie było na hobby, to było potrzebne
na zarabiać na chleb. Nawet nauczyciel Jaster trzymał ul. Jego
sąsiad Lorenz był czasami ukąszony przez jego pszczoły, Jaster
jaki odszkodowanie miał każdego roku dać mu słoik miodu .
Prawie
każdy ogrzewał dom z drewna. Jeśli sam nie miałeś las,
prawdopodobnie kupiłeś drewno u leśnik Fritz Dyballa. Horst
Friedrich powiedział, że on często jako mały chłopak razem z
ojcem w na sanki załadowane drewnem zjechał od Boża
Góra do Kwieciszowice. Hamowania i kierownicy było sadzenie nogi.
Można również ogrzewać domu z węglem lub brykietów. Było
możliwe kupić to u rolnika Oscar Tietze lub filiał Raiffeisenbank
.Który był prowadzony przez Hermana Zölfel i jego syna Paul.
Raiffeisen Bank był spółdzielczy rolników, można tam również
kupić nasiona i sadzonki lub nawóz .
Co potrzebują człowiek
jeszcze? Ubrania, oczywiście! Za to można było skontaktować się
z Emil Kittelman. Był krawcem wsi. Szata czyni człowieka. Ale
Walter Richter był również krawcem. U nowych ubrań powinny być
nowe buty. Tak rzadko kupisz nowe ubrania to lepiej wszystko naraz
nowego. Po buty można było przejść do koloni, tam mieszkał szewc
Oscar Merdon. Nie tylko on był szewcem, były jeszcze dwa więcej w
wiosce. W latach dwudziestych, Bruno Müller był fryzjer. Salon nie
miał, on po prostu poszło do ciebie do domu. Ale ludzie z
Kwieciszowice też poszli do Proszowa po fryzury, ludzie z Boża
Góra poszli do Chromiec. W małym domu, który należał do młyna,
z romantycznym imieniu "Anna Burg" mieszkał u piekarz
Gotsche kiedyś młody fryzjer, kawaler. Ale jego nazwisko nie jest
znane .
Rolnicy byli oczywiście największą częścią siły
roboczej w wsi, ale oni oczywiście potrzebowali tez pomóc w
utrzymaniu ich działalności. Co myśleć o kowala, Friedrich Böhm
był bardzo dobry. Kucia koni to tylko część pracy w kuźni.
Friedrich często pracował razem z Fritz Rehnert w produkcji różnego
rodzaju obiektów, takich jak przyczepy. Ten Rehnert miał złote
ręce, a on wymyślił wszystkie rodzaje maszyn, ale również robił
rzecze jak sanki i łyżwy. Za wszystko, co było na motocyklu,
mogłeś iść się do Alfreda Nocke. Zbudował dla Willi Knoblauch
kosiarki. Alfred Nocke nawet miał prawdziwy salon. Tam można było
podziwiać najnowsze motocykle DKW. Nocke był również jedynym w
miejscowości, który był właścicielem samochód . Stacja
benzynowa nie była w wsi, na szczęście było jedno w Proszowa.
Weterynarz nie był w wiosce, ale kiedy było problemu z
urodzenia cielaka, poszli do rolnika Heinrich Exner. On miał duże
doświadczenie z trudnymi urodzeń cieląt i może przynieść wiele
narodzin do pomyślnego zakończenia,
Pozostały na koniec
roku jeszcze trochę pieniądze, to może to dac na twoje konto u
wyżej wymienionych Raiffeisen Kreissparkasse w Kwieciszowice
reprezentowane przez Zölfels. Powiedzieli z trezor stał
pod schodami.
Tam gdzie dużo lasów, tam także jest dużo
drewna. Więc tartaki napędzane siłą wody były parę w wsi m. i.
w domu Mathilde Kittelman. Logiczne jest zatem, że istnieje również
stolarz: Paul Kufel. Adolf Müller był murarzem i Herman Kürzer
kamieniarz i na końcu Paul Hentschel był malarzem. Wystarczy w
sumie doświadczenie budować cały dom. Kolo droga od Boża
Góry do Antoniów było
budowane otwarte stodoła do wysuszenie cegły. W tej stodole świeże
30 cm długości powoli suszone cegły z glina.